‘Het lijkt wel of je gek bent, als je hier in gelooft’

Moria toont hoe belangrijk het is om gezien te worden, vindt psychotherapeute Helmi Wilbers. En dat is geen lieflijk verhaal. ‘Je ontmoet deze jongens door te blijven staan in conflict en negativiteit.’


Zo’n tachtig procent van de delinquenten heeft psychische problemen. Bij Moria is dat percentage nog hoger. Vanwege de eisen die de financiering stelt, worden de laatste jaren vrijwel alleen jongens aangenomen met mentale of psychische beperkingen.

Toch is Moria geen kliniek met behandelaars, maar een huis met begeleiders. Kan dat wel? En zo ja: wat voegt Moria toe aan de opvang van deze doelgroep? Ik vraag het Helmi Wilbers, als psychotherapeute werkzaam in de forensische psychiatrie. Zij is wekelijks bij Moria voor de intake van nieuwe bewoners en om het team te adviseren.


Als ze ergens vertelt wat voor werk ze doet, moet Helmi Wilbers zich vaak schrap zetten. ‘Het lijkt wel alsof je gek bent, als je hier in gelooft’, zegt ze. ‘De samenleving oordeelt hard over daders, die echter vaak óók slachtoffer zijn. Ik heb nog nooit een Moriabewoner ontmoet die niet met verwaarlozing of geweld te maken heeft gehad. Deze jongens worden gezien als uitschot, vaak ook door hen zelf.’

Een organisatie als Moria loopt het gevaar door te slaan naar de andere kant, door te veel nadruk te leggen op de slachtofferkant, vindt Wilbers. ‘Het zijn óók daders, soms van zware delicten.’

Zie daar het ideaal van de begeleiding bij Moria: een jongen laten inzien dat hij zowel dader als slachtoffer is. Of in iets minder zware woorden: dat hij verantwoordelijk is voor zijn eigen gedrag én dat hij hulp nodig heeft, omdat hij het op z’n eentje niet redt.

Gezonde mensen mijden meestal conflicten. Deze jongens hebben ze juist nodig

Dat evenwicht zoeken gaat vaak gepaard met een hoop rumoer, weet Wilbers. ‘Gezonde mensen zijn meestal conflictmijders’, zegt ze, ‘ze houden niet van ruzie. Deze jongens gaan conflicten juist niet uit de weg. Soms is het de enige manier die ze kennen om contact te maken of aandacht te krijgen.’

In de gewone wereld vinden mensen deze jongens vaak eng of gek. ‘De belangrijkste taak van een begeleider van Moria is dan ook: blijven staan in een conflict. Je moet holding bieden, liefdevolle begrenzing. Dat betekent: duidelijk zijn, niet weglopen, zeggen waar je niet van gediend bent.’

Strijd en negativiteit zijn manieren om gezien te worden. ‘Dat moet je snappen, anders houd je dit werk niet vol’, zegt Wilbers. ‘En je kunt dit niet alleen. Nooit. Je hebt collega’s nodig waar je blind op kunt varen.’

Te veel en uitgebreide meetinstrumenten creëren schijnveiligheid

Helmi Wilbers is sinds twee jaar wekelijks bij Moria. Haar expertise was nodig toen de doelgroep zwaarder werd. ‘Het ging in die tijd vaker mis: jongens vielen snel uit of zorgden voor onrust in huis’, zegt ze. ‘Maar ook mijn kennis is geen garantie hoor: ik zit er ook wel eens naast, in negatieve en positieve zin.’

Wilbers kent het kleine Moria, maar kent ook de setting van een grote penitentiaire organisatie. Ze is psychotherapeut bij Kairos, polikliniek van de Pompestichting, een instelling voor forensische psychiatrie, die weer onderdeel is van Pro Persona. Ze is niet enthousiast over die schaalvergroting. ‘Mijn ervaring is dat er meer nadruk komt op productie als de organisatie groter wordt.’

Ook Wilbers vindt dat het meten is doorgeslagen. Ze noemt de eindeloos gedetailleerde risicotaxatie-instrumenten, die elk half jaar moeten worden ingevuld, om aan te tonen dat het recidiverisico in een behandeling afneemt. ‘Maar vaak leer je iemand dan pas kennen, en dus verandert je inschatting van het risico. Zulke instrumenten creëren een schijnveiligheid.’

Bottomline is dat behandelen helpt, maar dat recidive blijft bestaan. ‘We lopen met z’n allen een risico’, zegt Wilbers, ‘dat is gewoon zo’.

Overigens gaat de verbinding met Kairos verder dan het werk van Wilbers: verschillende Moriabewoners volgen er cursussen of krijgen er psychotherapie.

Hoop en vertrouwen geven: vaak zijn dat nieuwe ervaringen

De begeleiding van Moria werkt niet bij alle jonge delinquenten. Wilbers laat geen jongens toe met ernstige psychiatrische stoornissen of psychotische episodes, daar is Moria niet op ingericht. Ook jongens die een zedendelict hebben gepleegd vallen af, ‘want die hebben het veel te zwaar in een huis waar veel antisociale jongens wonen’.

Veel bewoners hebben een autistische stoornis of een lichte verstandelijke beperking. Wilbers beoordeelt niet van papier, maar per persoon. ‘Hoe zit hij voor me? Laat hij zich begeleiden? Is hij in staat tot reflectie? Het blijft moeilijk: ze willen allemaal weg uit detentie en ze hebben allemaal ervaring met hulpverleners, soms van heel jongs af aan. Sommige jongens weten precies wat ik horen wil.’

Eigen aan Moria is dat een jongen hoop en vertrouwen krijgt, zegt Wilbers. ‘Als het werkt, zie je dat een jongen meer vertrouwen krijgt in zichzelf en in anderen, en dat ze in deze maatschappij een plek kunnen vinden. Voor veel jongens zijn dat nieuwe ervaringen.’

Ik weet niet of Moria het redt

Op de vraag of Moria het volhoudt, als kleine instelling in een door schaalvergroting en bezuinigingen getekende sector, aarzelt Wilbers. ‘Ik weet niet of ze het redden’, zegt ze. ‘Moria gaat over gezien worden. Dat is voor deze doelgroep belangrijk, maar ook voor het werk van Moria zelf.’


22 september 2014